De invoering van een minimumloon had in Duitsland letterlijk en figuurlijk veel voeten in de aarde. Na het eerste jaar is duidelijk dat de invoering niet zonder gevolgen blijft. De telers zetten in op meer mechanisering en minder goed presterende arbeidskrachten vliegen er sneller uit.
Het in 2015 in Duitsland ingevoerde minimumloon stelt de bedrijven in de agrarische sector voor aanzienlijke uitdagingen. Dat wordt geconcludeerd in een zogenoemd working paper van het Thünen-Institut, dat de gevolgen van de invoering heeft onderzocht in opdracht van het landbouwministerie. Daarvoor zijn ondernemers in heel Duitsland ondervraagd. Volgens dit onderzoek zijn de lonen voor seizoensarbeidskrachten als gevolg van het wettelijke minimumloon in 2015 ten opzichte van het jaar daarvoor met 11% gestegen. Aan vaste medewerkers moest 4% meer worden betaald.
Kosten beperken
De vraag is natuurlijk in hoeverre dit – zoals voorafgaande aan de invoering werd gevreesd – tot verslechtering van de concurrentiepositie van de Duitse telers heeft geleid. Het antwoord op die vraag wordt niet zonder meer gegeven, maar duidelijk is wel dat de telers initiatieven hebben genomen om de kostenverhoging zoveel mogelijk te beperken. Daarbij is met name gekeken naar de teelt van asperges, aardbeien en appels, omdat juist dat soort culturen in de oogsttijd sterk afhankelijk zijn van seizoenskrachten.
Zo blijkt dat de telers minder presterende oogsthulpen sneller dan voorheen de laan uitsturen, terwijl bij de aanstelling van nieuwe tijdelijke medewerkers hogere eisen worden gesteld.
Tevens geven de telers tegenover de ondervragers aan dat ze erop mikken om op middellange termijn het aantal arbeidskrachten te verminderen, niet alleen seizoenskrachten maar ook vaste medewerkers. Dat betekent dat maatregelen (zullen) worden genomen om de arbeidsproductiviteit te verbeteren, deels ook door het areaal met arbeidsintensieve gewassen te reduceren, deels door meer in te zetten op mechanisering. In de aspergeteelt bijvoorbeeld worden medewerkers daardoor vervangen door de zogeheten aspergespin, waarmee folie wordt opgetild en weer teruggelegd. Desondanks steeg het kostenniveau in de genoemde teelten door de invoering van het minimumloon in de oude bondslanden in 2015 met 2 tot 5% en in de nieuwe deelstaten in het oosten met nog aanzienlijk meer.
Die kosten stijgen bovendien verder omdat het minimumloon van 7,40 euro per in 2015 in de jaren daarna tot 2018 naar 8,50 euro per uur wordt verhoogd. Dat bedrag geldt overigens nu al buiten de agrarische sector. Deze heeft namelijk een uitzonderingspositie weten te bedingen. Maar als de kosten hoe dan ook niet kunnen worden doorgegeven aan de markt, lopen de telers het risico dat hun saldo per zelf of door een gezinslid gewerkt uur minder hoog is dan dat van de medewerkers, constateren de onderzoekers.
Maximaal 48 uur per week
De seizoensmedewerkers zijn ook niet onverdeeld blij met de nieuwe arbeidsregelgeving, die behalve in een in minimumloongarantie ook in een wettelijke beperking van de arbeidsduur voorziet. Nu mag nog maar hoogstens 48 uur per week worden gewerkt, maar de meeste seizoenshulpen zijn Oost-Europeanen die in de korte tijd dat ze in Duitsland zijn graag meer willen werken om zoveel mogelijk te verdienen. Die mogelijkheid hebben ze nu niet meer. Voor de telers betekent dit dat het risico op oogstopbrengstverlies toeneemt. De ondernemers hebben er verder veel bureaucratische rompslomp bijgekregen, omdat regels nu eenmaal alleen functioneren als ze ook gecontroleerd worden. Zij pleiten daarom voor meer flexibiliteit bij de uitvoeringsplicht.