Patentering van planteneigenschappen verandert niets aan wat in de wereld van de plantenveredeling allang gold: het recht van de sterkste gaat boven het normale recht. Dat stelt de Naaldwijkse plantenveredelaar Arie van den Berg. In zijn lange carrière in de groenteveredeling maakte hij meermaals mee dat zijn rassen gekaapt warden door concurrenten.
In de industrie voorziet een patent meestal wel in de behoefte van de eigenaar daarvan om zijn belangen te beschermen. Het stelt uitvinders beter in staat om hun investeringen in onderzoek weer terug te verdienen.
In de agrarische sector geldt dat ook wel voor patenten in de sierteelt, meestal in de vorm van Kwekersrecht, want het gaat daarbij bijna altijd om voor iedereen duidelijk waarneembare verschillen, veranderingen en verbeteringen van uiterlijke kenmerken, zoals bijvoorbeeld de kleuren en vormen van de bloemen of de bladeren van een sierplant.
Maar in de sector van de groenteteelt ligt dat anders. In bijvoorbeeld tomaat, sla, komkommer en paprika is gedurende heel veel jaren al heel veel veredelingswerk verricht en daardoor gaat het bij die gewassen tegenwoordig in hoofdzaak nog om verbeterde ziekteresistenties, hogere opbrengsten en besparingen van arbeid en energie. Daar kunnen belangrijke nieuwe eigenschappen bij zijn, die echter in veel gevallen, zoals noodzakelijk voor het verkrijgen van kwekersrecht, niet gemakklijk kunnen worden vastgesteld, maar waarvoor uitgebreide vergelijkende praktijkproeven op een daarvoor geschikte kwekerij noodzakelijk zijn.
Zulke praktijkproeven zijn dan later ook weer onmisbaar om inbreuk op een gevestigd patent of Kwekersrecht te bewijzen en juist het bewijs van de inbreuk is een groot probleem voor de eigenaar van het patent of van het Kwekersrecht op een nieuwe variëteit van een groentesoort.
Als de eigenaar van het Kwekersrecht op een nieuwe komkommer, die resistant is tegen Fusarium, vermoedt of weet dat er inbreuk op zijn rechten wordt gemaakt, dan heeft hij om dat te bewijzen de zaden of planten nodig die afkomstig zijn van degenen die verdacht worden van de inbreuk. En dat is bijna onmogelijk, want die werken niet mee. Zelfs in het geval dat het wel lukt om na een kostbare procedure een overtreder door een rechter veroordeeld te krijgen tot schadevergoeding, dan heeft de houder van het patent weer een nieuw probleem: hij moet vervolgens ook de omvang van zijn schade bewijzen en moet daarvoor dus wéér een kostbare procedure opstarten. Dat is niet simpel want in veel gevallen zal hij daarbij uiterst gevoelige informatie over het reilen en zeilen van zijn bedrijf op tafel moeten leggen om de hoogte van zijn schade onomstotelijk te kunnen aantonen.
Hybride rassen
Deze procedures kunnen zo maar 10 jaar of langer in beslag nemen plus voor elk van de partijen een mega bedrag aan proceskosten. Zo loopt er al 20 jaar tussen twee toeleveranciers in de tuinbouw een procedure over een patent op “hun” product. Het komt dan ook voor dat een verliezende partij aan het eind van de rit de schadevergoeding helemaal niet kan betalen. Daarom zijn tegenwoordig al de nieuwe rassen van tomaten en komkommers hybriderassen, die naast andere voordelen, nog maar moeilijk nagemaakt kunnen worden zodat de eigenaar voor de bescherming van zijn rechten geen dure patenten nodig heeft.
Maar met het voortschrijden van de veredelingstechnieken wordt de bescherming die een hybride geeft aan de veredelaar en eigenaar van een nieuw ras snel minder, terwijl ook de toegevoegde waarde van een nieuwe hybride in de tuinbouw steeds korter van belang blijft. Omdat tuinbouwondernemingen steeds vaker vestigingen hebben in diverse landen, zijn daardoor de jaarlijkse kosten van het in stand houden van een patent of kwekersrecht ook in al die landen, steeds hoger. In een geval van inbreuk op zijn recht heeft de eigenaar tegenwoordig een moeilijke keus: tolereren of procederen; want in beide gevallen zijn de kosten hoog.
Snelle arbitrage
Sommige grote ondernemingen met een eigen juridische afdeling maken misbruik van hun sterke positie en trekken zich weinig aan van een Kwekersrecht, vooral als het eigendom is van een kleinere onderneming. In de wetenschap dat de directie van de kleine onderneming geen tijd heeft voor procedures en ook, wegens de aanzienlijke kosten van bijstand door hun externe advocaten, zal moeten afhaken als de procedure maar lang genoeg gerekt wordt. Aan het eindeloos rekken van procedures – het “recht
van de sterksten” – wordt nog steeds geen paal en perk gesteld, waardoor tegenwoordig in heel veel gevallen juist groot onrecht ontstaat. Eén partij beroept zich steeds opnieuw op al de rechtsmiddelen die er zijn en er komt geen eind aan de reeksen van procedures.
Om aan deze vorm van onrecht – overigens niet alleen in de agrarische sector – een eind te maken moet er een regel komen dat als één van de partijen in een geschil over rechten op een kweekprodukt arbitrage wenst, met een uitspraak op redelijk korte termijn, de andere partij verplicht wordts om daarmee in te stemmen.
Als niet wordt geregeld dat een geschil over de eigendom van een nieuw kweekprodukt, via arbitrage en binnen redelijk korte tijd moet worden beslist, dan komt op termijn de diversiteit van de planten voor onze voeding in groot gevaar, omdat niet het recht maar de sterkste nu zegeviert. De diversiteit van onze voedingsplanten is noodzakelijk om te voorkomen dat als er door een monopolie maar één soort soja wordt geteeld: komt er een schadelijke ziekte in, dan is een wereldwijde mislukking van de oogst het gevolg en dan is er geen soja meer, want door belastingmaatregelen is in de wereld de vrije reserve voorraad van veel grondstoffen voor voedingsmiddelen, waaronder ook die van soja, relatief maar klein.
Niet plant maar eigenschap
De druk van grote veredelingsbedrijven wordt steeds groter om niet een plant met een nieuwe eigenschap te patenteren of met Kwekersrecht vast te leggen maar om de nieuwe eigenschap te patenteren. Dus geen Kwekersrecht voor een nieuwe komkommer met Fusarium resistentie maar een patent op Fusariumresistentie. Dus
niet alleen voor komkommers maar voor alle planten waarvoor Fusariumresistentie van belang is. Fusarium is een gemene schimmel die de wortels van heel veel soorten planten aantast, de schimmeldraden verstoppen de wortels en de plant verwelkt.
De bestrijding van Fusarium is heel kostbaar, de grond moet voor het zaaien of planten worden gestoomd of al de planten moeten stuk voor stuk worden geënt op een onderstam die wel resistent is.
Met een patent op Fusarium resistentie heeft de verkrijger onmiddelijk een monopolie op alle komkommersoorten en alle augurkensoorten want de Fusariumresistentie is van doorslaggevend belang bij de keuze van een ras. Dat monopolie betekent het eind van de verdere veredeling van komkommerachtigen en een strop voor alle andere veredelaars van planten want ook een deel van hun werk en hun inkomsten is daardoor weg.
De eigenaar van het patent zal verdere veredeling op een laag pitje zetten want hij gaat echt niet op zoek naar nog weer een nieuw ras dat concurreert met zijn eigen gepatenteerde ras.
Een wettelijke verplichting, dat de houder van een patent op een planteneigenschap kweekmateriaal moet afstaan aan zijn concurrenten, tegen een redelijke vergoeding en een redelijke royalty op nieuwe kweekproducten met zijn patent, is zinloos want de prijs zal te hoog zijn of: “Er is geen zaad meer van, wat er nog is kiemt niet meer, er moet gewacht worden op de nieuwe oogst en die zaden moeten eerst nog weer getest worden”, en meer van die vertragingstaktieken.
Bij de veredeling van planten, met het doel om de planten sterker, mooier en lekkerder
te maken of aantrekkelijker voor de producenten en de consumenten, zoals makkelijker oogsten, langer bewaren enovoorts, wordt zonder enige uitzondering steeds gezocht naar eigenschappen die al bij andere planten van de familie van de te veredelen plant aanwezig zijn. De veredelaar probeert die eigenschappen ook in de nieuwe plant in te kweken. Tegenwoordig probeert men dat zelfs ook met eigenschappen uit plantensoorten die geen familie zijn van de te veredelen plant.
Altijd gaat het daarbij om eigenschappen die de veredelaar ergens in ons ecosystem heeft gevonden. De veredelaar heeft die eigenschappen dus in geen geval zelf bedacht of gemaakt en ontwikkeld maar hij heeft die altijd geleend uit de vrije natuur, het ecosystem dat van ons allemaal is – en hij heeft er er niet voor betaald.
Borrel en sigaar
De veredeling van onze voedingsgewassen heeft vooral sinds het werk van de monnik Mendel een enorme ontwikkeling doorgemaakt met voorop Franse en vooral Nederlandse kwekers. De belangrijke rol van Nederland in de plantenveredeling kwam door het erfrecht en door “Crowd-work”. In Nederland erfden alle kinderen een deel van het land van de ouders en door de versnippering ontstonden er vele duizenden zeer kleine agrarische bedrijven waarvan de eigenaars allemaal op zoek waren naar mogelijkheden om toch hun brood te verdienen op hun kleine bedrijf. Het kweken van zaden en plantmateriaal was een mogelijkheid want voor de grote verscheidenheid aan soorten, waarvan de planten meestal niet op hetzelfde perceel bij elkaar mogen staan, zijn heel veel heel kleine perceeltjes nodig, met geschikte grond en het liefst met een eigenaar die voor de uiterst secure werkzaamheden kan zorgen. Die kleine percelen waren vooral te vinden in Noord Holland, in Limburg, in Zeeland, op Flakkee en in het Westland.
Heel veel, vaak kleine kwekers in Nederland maakten in het verleden hun hobby van de planten veredeling en de zaadteelt en hoewel de meesten van hen toen nog niet hadden gestudeerd, wisten zij van hun favoriete gewas werkelijk alles af en hun bevindingen werden op verjaardagen en beurzen onderling uitgewisseld. Door het grote aantal betrokkenen ontstond er een enorme pool van agrarische kennis en ervaring waardoor Nederland toonaangevend is geworden in de wereld van de groentezaden. In de meeste agrarische dorpen waren wel een of twee zaadwinkels waarvan de eigenaars de contacten onderhielden tussen de vele kwekers rond het dorp en een of meer van de tientallen zaadhandelaren in het land. In die wereld kwam men elkaar natuurlijk zakelijk vaak tegen en er was wel eens een geschil maar dat werd vrijwel altijd op de zaadbeurs in Hoorn met een sigaar en een borrel geregeld.
Dat was de regel voordat er sprake was van Kwekersrecht of van patenten.
Toen het Kwekersrecht er kwam, was er al snel een heel grote rechtszaak, over een nieuwe radijssoort. Niet aangespannen door het benadeelde bedrijf, maar door de controlerende overheidsinstantie. Het bedrijf stond klaar om de zaak te schikken “met een borrel en een sigaar” want de schuldige was één van zijn grote klanten – maar hij kon de zaak niet stoppen. De rechtszaak duurde lang, deed veel stof opwaaien met veel kosten en ongenoegen voor beide partijen. Toen uiteindelijk de zaak was beslist en een boete betaald, kwam aan het licht dat de eigenaar van het kwekersrecht zelf de radijs van een kweker uit het buitenland had nageteeld.
Geen tijd voor hobby’s
Door de schaalvergroting in de tuinbouw en de toename van kosten, regeltjes en bureaucratie zijn de meeste kleine kwekerijen verdwenen en de overgebleven grote tuinbedrijven hebben geen tijd meer voor hobby’s. Ook van de locale zaadwinkels en kleine veredelaars zijn er niet veel meer over en er resteert in Nederland nog maar een handvol grote zaadbedrijven die meestal niet meer zelfstandig zijn maar na een reeks van overnames tegenwoordig onderdeel van heel grote multinationals, die vooral belang hebben bij kunstmest en bestrijdingsmiddelen en nauwelijks nog persoonlijke banden onderhouden met de tuinbouwondernemers. Met de komst van de multinationals in de zaadwereld en de schaalvergroting van de bedrijven verdween in onze agrarische samenleving de onderlinge gemoedelijke verstandhouding tussen kwekers, zaadhandelaren en andere toeleveranciers, waarin iedereen echt iedereen kende. Multinationals zijn natuurlijk geen filantropische instellingen en dat is ook duidelijk geworden bij de vele overnames die er zijn geweest. Alle zaadbedrijven zijn ontstaan en gegroeid door een nauwe samenwerking van een kweker met een nieuw ras en een of meer lokale vertegenwoordigers met ervaring en een goed netwerk om het nieuwe ras te promoten. Behalve een afspraak over het percentage van de provisie werden er zelden verdere afspraken gemaakt en ook geen contracten opgesteld. Meestal was de vertegenwoordiger of agent een zelfstandige ondernemer met een zaadwinkel of met andere werkzaamheden in de sector. Omdat uiteraard elke kweker al gewend is aan de rassen die hij jaarlijks zaait, moet de vertegenwoordiger hem overtuigen om op een ander ras over te stappen. In een gunstig geval heeft hij na een aantal seizoenen succes maar heel vaak lukt het ook helemaal niet.
Ervaren vertegenwoordigers
Enkele grote zaadfirma’s hebben hun opkomst grotendeels te danken aan vooral één van hun ervaren vertegenwoordigers met grote naam en faam in zijn omgeving. Want zelfs het sublieme nieuwe ras wordt niet populair als de introductie en de promotie van dat ras niet wordt begeleid door een of meer zeer ervaren vaklieden die al de nukken en nog onbekende problemen die zich altijd bij een nieuw ras kunnen voordoen, onmiddellijk weet glad te strijken, te bedwingen en op te lossen.
Is een ras eenmaal ingeburgerd, dan is opeens de befaamde vertegenwoordiger niet meer nodig, Alleen nog maar de PTT voldoet om het gevraagde ras af te leveren. Door sommige multinationals werden na de overname de ervaren vertegenwoordigers van de overgenomen firma, zonder meer vervangen door hun eigen mensen en er waren detaillisten met een grote zaak, gespecialiseerd in de zaden van één firma, die van de ene op de andere dag na de overname niets meer geleverd kregen omdat de overnemende multinational zelf rechtstreeks ook aan zijn klanten ging leveren. Het kwam er op neer dat de zaadfirma de resultaten van het jarenlange promotiewerk van de vertegenwoordiger had verkocht aan de multinational en dat de vertegenwoodiger zelf met lege handen bleef staan. In Nederland is er geen wettelijke bescherming voor een vertegenwoordiger op provisiebasis, die met jaren lang heel hard werken een onderneming heel groot heeft gemaakt; hij of zij kan vrijwel zonder meer op straat gezet worden.
De schaalvergroting is nog aan een opmars bezig en zonder sturend ingrijpen van de overheden – die altijd panisch zijn over een monopolie – zal het reeds flink geslonken aanbod van verschillende soorten zaden van de voor de mens belangrijkste planten rassen nog verder krimpen en het is niet ondenkbaar dat er op termijn voor veel van die soorten nog maar een of twee heel grote leveranciers in de wereld zullen overblijven met al de risico’s die daar bijhoren. Kleine ondernemers kunnen dan ook niets meer beginnen om de open gevallen plaatsen in de zaadproductie weer in te vullen want dat wordt hen onmogelijk gemaakt met een groot aantal patenten, octrooien en kwekersrechten.