Glasgroenten worden onbewerkt verkocht. De toegevoegde waarde wordt daardoor bijna volledig door de teler tot stand gebracht.
Dat leidt tot een hogere verdiencapaciteit van handel en retail dan in bijvoorbeeld de akkerbouw. Daar leveren telers grondstoffen voor verwerkers en is de toegevoegde waarde lager. De verhouding voor glastuinders aan toegevoegde waarde is 1 op 1, waarbij akkerbouwers een kwart van de toegevoegde waarde van bijvoorbeeld friet leveren.
Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Agro-, visserij- en voedselketens (IBO) schrijft dat in een analyse over de verschillende ketens in het Nederlandse agrocomplex. De overheid zou de verschillen tussen de deelsectoren meer moeten inzetten voor gericht beleid. Daarbij moet de overheid de ketenpartners ook meer inschakelen om duurzaamheid na te streven en zo fiscale maatregelen af te bouwen.
Tussen deelsectoren bestaan grote verschillen in bijvoorbeeld waarde-ontwikkeling van de bedrijven, mate van samenwerking en duurzaamheidsdoelen, schrijft het IBO. Sectoren als de zuivel hebben een coöperatief draagvlak van circa 90 procent, veel hoger dan in andere sectoren.
De mate van grondgebondenheid verschilt ook sterk tussen sectoren. Primaire ondernemers in de melkveehouderij en de akkerbouwketen bezitten vaak grote stukken grond, terwijl het grondbezit in de glastuinbouw en intensieve veehouderij beperkter is en zo minder profiteren van grondprijsstijgingen.
Het verschil in economische situatie tussen deelsectoren is groot. De glastuinbouw heeft het zwaar in verhouding met akkerbouw of melkveehouderij. Het rapport van het IBO werd echter in 2014 opgesteld, ondertussen zijn er duidelijke parallellen tussen glastuinbouw en melkveehouderij.