Het LEI positioneert bodemkwaliteit van de Nederlandse landbouwgrond als een probleem. Waar overheid of zelfs banken of de’de markt’ op zouden moeten bewegen.
Het LEI vroeg deze week aandacht voor het probleem van de teruggang van de kwaliteit van grond. Door een steeds intensiever gebruik van veel grond in Nederland is de beschikbaarheid van kwalitatief goede landbouwgrond onder druk gekomen, constateert het LEI in het Landbouw-Economisch Bericht. Het probleem van verarming van grond werd op de persbijeenkomst over het LEB als een gegeven gepresenteerd. De onderliggende oorzaken en de mogelijke oplossingen zouden volgens het Haags-Wageningse instituut onderwerp van onderzoek moeten zijn.
Schetsmatig brengen de LEI-onderzoekers de risicofactoren in beeld: schaalvergroting en specialisatie en het op allerlei plekken telen van rooigewassen in hogere teeltfrequentie en het vaker voorkomen van kortlopende pacht. Verbanden worden vermoed, maar zijn nog niet aangetoond. Behoud van bodemkwaliteit is een publiek belang, want het is een randvoorwaarde voor een duurzame agrarische productie. Het LEI stelt daarbij de vraag met welke spelregels voor grondgebruik dit publieke belang kan worden geborgd. Het grondpaspoort? Regels die door afnemers in de markt vandaan zouden komen? Banken die er initiatief toe nemen? Veel vraagtekens, waarachter nogal wat onduidelijke maar desalniettemin ietwat onheilspellende vergezichten opdoemen.
De vraag of we wel echt een probleem hebben kwam niet zo heel goed uit de verf. Bij het LEI hebben ze immers van oudsher meer verstand van cijfertjes en economie. Bij zusterinstituut Alterra zou men er wel meer over weten was de suggestie. Ik zou zeggen: laat de boeren en tuinders het eerst maar eens zeggen.