Een investeringsplan moet binnen een aantal kaders passen. Dat een investering technisch en operationeel haalbaar moet zijn, is wel duidelijk, maar de belangrijkste voorwaarde voor een investering is wel de strategische inpasbaarheid ervan.
Investeringen die niet gedaan worden op basis van de strategische doelstellingen, maar gebaseerd zijn op het buitenkansbeginsel of speculatief van aard zijn, hebben een veel grotere kans op mislukking dan strategisch ingebedde investeringsbeslissingen.
De ‘ratrace naar de bodem’ of in nette bewoording ‘de kostprijsspiraal’ en de financieringsimpasse in de tuinbouwsector leiden tot steeds meer strategisch minder of niet verantwoorde investeringsbeslissingen. Iets aanschaffen omdat het past binnen het budget of omdat het gewoonweg te gunstig geprijsd was om het niet te doen, is uiteraard niet verboden, maar gaat men deze investeringsstrategie tot standaard verheffen, dan wordt de sector op termijn één grote rommelmarkt, waar het heel ver zoeken is naar innovatieve toepassingen.
De financiële analyse van een investeringsplan omvat eigenlijk twee afwegingen. De eerste afweging is het rendement van de investering, waarbij men zich de vraag stelt wat het gemiddelde resultaat op de investering is gedurende de economische levensduur. Dat een investering vaak een langere technische levensduur heeft moet worden gezien als ‘meevaller’, maar mag eigenlijk niet van invloed zijn op deze analyse. Neem een aardwarmtebron; men baseert de business case op 15 jaar, maar heeft reden om aan te nemen dat een bron technisch gezien wel 30 tot 40 jaar productief is.
Goedkoop is duurkoop
De tweede afweging betreft de financieringsstructuur voor de investering. Bij een vermogenseis (solvabiliteit) van 30% kunnen grootschalige investeringen nog zo’n interessant rendementsperspectief bieden, maar is het financieren op de traditionele manier gewoonweg een ‘mission impossible’. En hier haken ondernemers en banken dus vaak af. We zien een strategisch verantwoorde systeeminnovatie, we onderschrijven het positieve effect op het rendement en de cashflow, maar we kunnen niet roeien met de financiële riemen die we hebben. Als ondernemers dit te vaak meemaken, gaat men redeneren vanuit het beschikbare budget en soms onverantwoorde concessies doen ten aanzien van de eigen bedrijfsvisie. Langzaam innoveert de sector achteruit, omdat de innovaties en toepassingen die het verschil gaan maken voor de positionering van de Nederlandse tuinbouwsector, niet gefinancierd kunnen worden.
De grote banken hebben nu gelukkig ook aangegeven zich actiever bezig te gaan houden met alternatieve financieringsvormen, zoals crowdfunding. Maar crowdfunding alleen is niet voldoende om ‘het gat te dichten’. De eerste lichtpuntjes in de vorm van nieuwe financieringsinitiatieven voor aanvullend garantiekapitaal zijn inmiddels zichtbaar, maar we zijn er nog lang niet. Ondernemers, financiers, toeleveranciers, brancheorganisaties en adviseurs zullen gezamenlijk de uitdaging moeten aangaan om innovaties weer financierbaar te maken en te voorkomen dat ‘goedkoop is duurkoop’ massaal van toepassing wordt op deze topsector.