Er lijkt weer een cao te zijn afgesloten voor de open teelten. Cao-onderhandelingen blijken iedere keer weer voor moeilijke discussies te zorgen waarbij zowel vakbonden als werkgeversorganisaties proberen om voor de desbetreffende leden er het beste uit te halen.
Het is jammer dat bonden en werkgeversorganisaties het elkaar lastig maken in onderhandelingssituaties. Immers, de rechtvaardiging van een cao is dat afspraken kunnen worden gemaakt waarbij wederzijdse voordelen kunnen worden gerealiseerd. In een onderhandelingssfeer is het lastig om de gezamenlijkheid te vinden. Daarbij is er ook frustratie die niet thuis horen in een cao-overleg. De frustratie bij de vollegrondsgroentetelers ten aanzien van kosten van arbeid komt naar voren in de cao-onderhandelingen. Immers, omringende landen hebben aantrekkelijke regelingen voor tijdelijke arbeid. De medewerkers ontvangen in Nederland, België en Duitsland netto even veel, alleen de kosten voor de werkgever zijn, juist voor tijdelijke arbeid, niet gelijk. De toeslagen in Nederland blijken beduidend hoger. De discussie hierover hoort echter niet aan de cao-tafel maar bij de politiek te worden gevoerd.
Wanneer er wat nadrukkelijker bij til wordt gestaan, moet je concluderen dat de basis waarop belasting en toeslagen worden geheven, gebaseerd is op de economie van eind negentiende eeuw. Het is, nuchter bekeken, heel vreemd dat belasting wordt geheven op inspanning. En dat is nu juist wel hoe het in elkaar zit. Arbeid, dus inspanning, wordt belast. Logischer is het om belasting te innen op gebruik van materiaal of verbruik van eindige grondstoffen. Inspanning zou juist beloond moeten worden!
Blijkbaar hebben we een belastingstelsel dat gebaseerd is op de economische werkelijkheid van 1890. Toen was er nog geen consumptiemaatschappij maar een maatschappij waarbij basisbehoeften geproduceerd werden. De arbeid om deze productie te realiseren was goedkoper dan de grondstoffen. Dus was belasten van arbeid een voor de hand liggende maatregel.
Ruim honderd jaar verder is geschikte arbeid een schaars goed en zijn grondstoffen relatief goedkoop. Dat betekent dat een andere basis voor belastingheffing veel meer past bij de huidige economische werkelijkheid. Een verschuiving van belasting op arbeid naar belasting op gebruik via een al dan niet gestaffelde verbruiksbelasting sluit beter aan.
Er is wel de nodige politieke moed voor nodig om deze verandering door te voeren. Om deze verandering enige kans te geven, moeten de vakbonden als sociale partners worden gezien om gezamenlijk een structuurwijziging onder de aandacht van de politiek te brengen. Vanuit een onderhandelingssituatie is het echter lastig om elkaar als partners te zien. Definiëring van de rol van sociale partners en wederzijdse waardering is wellicht de start van echte structuur wijzigingen.